Zeker in de VS is dit materiaal zeer populair. Het gaat dan wel om verstevigde kartonnen buizen, bekleed met een laagje waterafstotende was.
Helaas in België moeilijk verkrijgbaar (wie kan ons eventuele adressen aan de hand doen?).
Nadeel:
- Moeilijk te verven, wegens dat laagje was. Voor de buitenkant is dat onbelangrijk, maar de binnenkant van een kijkerbuis moet wel perfect matzwart gemaakt worden.

Houten doos:
Een kijkerbuis hoeft niet noodzakelijk rond te zijn: een vierkante of eventueel zeshoekige buis is natuurlijk even goed.
En hout is uiteindelijk een goedkoop en makkelijk te bewerken materiaal.
Nadeel:
- Iets gevoeliger voor vocht (en 's nacht kan de luchtvochtigheid behoorlijk hoog worden) , dus zorg er voor dat het hout afdoende behandeld wordt.

Truss-tube:
Voor de iets grotere kijkers (250 mm, maar zeker vanaf 300 mm) is dit zeker de moeite waard.
Voor een truss-tube (ook "Serrurier-truss" genaamd) gebruikt men meestal 8 metalen staven (rond of vierkante profielen, meestal aluminium), twee aan twee geplaatst. Elk koppel staven vormt met de bak van de hoofdspiegel een driehoek, wat een zeer sterke structuur oplevert (het idee wordt trouwens ook vaak toegepast bij de bouw van bruggen).
Ze verbinden dus steeds het bovenste deel van de dobson (de lichtekooi) met de onderkant. Een extra voordeel van een dergelijke bouw is dan ook dat het geheel uiterst demontabel kan zijn. De 300 mm dobson van MIRA werd zodanig geconstrueerd dat de bovenkant  precies in de onderste bak past (waar dan nog de nodige plaats is voor de zoeker en enkele oculairen). In gedemonteerde toestand rest

Op dit beeld (© Peter De Vooght) staan links drie 200 mm-dobsons, en rechts één 300 mm. Deze laatste heeft niet alleen een lichte bouw door de zogenaamde "truss-tube"-design (latjesstructuur), maar heeft ook een veel lagere "schommeldoos" doordat het zwaartepunt van grote spiegelkijkers veel lager valt.

Evenwichten in een dobson


Het allerbelangrijkste voor de goede werking van een dobson is het evenwicht. Bij andere types monteringen wordt er gewerkt met tegengewichten om het geheel in balans te houden, dobsons worden zodanig gebouwd dat de telescoopbuis zelf in evenwicht staan.

Bij de constructie is het dan ook van het grootste belang om de gewichten goed te verdelen. Ruwweg kan men stellen dat er twee "massaconcentraties" zijn in een dobson-telescoop:

  • de bovenkant omvat voornamelijk de vangspiegel met zijn houder en bevestiging, de scherpstelling en eventueel de zoeker en/of het vizier.
Aangezien we proberen het zwaartepunt zo laag mogelijk te krijgen, zullen we trachten dit bovenste element zo licht mogelijk te houden. Vandaar dat het soms ook de "lichtekooi" geheten wordt.
  • de onderkant bevat essentieel de hoofdspiegel en zijn vatting.

Algemeen kan gesteld worden dat het gewicht van de hoofdspiegel ongeveer 
kubisch toeneemt (dus met de derde macht). Een grotere spiegel (oppervlakte) betekent in principe immers ook een dikkere spiegel, dus een groter volume.
Anderzijds zal de bovenkant van de kijker eerder
kwadratisch toenemen (de scherpstelling en de zoeker worden nauwelijks zwaarder, het buisgedeelte wordt vooral groter en slechts een beetje dikker, en enkel het gewicht van de vangspiegel wordt ook kubisch zwaarder).

Het resultaat hiervan is dat bij grotere kijkerdiameters het zwaartepunt steeds meer verschuift in de richting van de hoofdspiegel, en dus steeds lager komt te staan.
En het eindresultaat is dan weer dat de
schommeldoos (het onderste deel van de dobsonmontering) naar verhouding veel lager komt te staan.

Bij een klassieke 114 mm newton zal men dus beter af zijn met een soort van "dobson-op-poten": een klassieke driepikkel waarop een eenvoudig houten assenstelsel komt te staan.
Bij de 150 tot 250 mm-klasse zal de schommeldoos nog hoger dan breed zijn, maar vanaf de 300 mm klasse zal dit al omgekeerd zijn.

Bouw zelf een telescoop

Volgende pagina--startpagina--vorige pagina

MIRA-pagina