|
|
|
|
|
|
Zoeker:
Het laatste stukje optiek (met uitzondering van de oculairen natuurlijk) is de zoeker. Tenzij U in het bezit bent van een computersturing of een systeem met digitale deelcirkels, dan zal de zoeker zowat het belangrijkste onderdeel van de kijker zijn. Hoe beter en vlotter in gebruik de zoeker is, hoe sneller objecten gevonden worden, en dus hoe rendabeler de eigenlijke telescoop wordt. Het belang ervan kan dus nauwelijks onderschat worden.
Feitelijk zijn er drie grote systemen om objecten in beeld te brengen:
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
- Gebruik makend van de hemelcoördinaten. Dit is vooral nuttig bij nauwkeurig vast opgestelde (parallactische) monteringen. Nauwkeurige deelcirkels zijn hiervoor natuurlijk noodzakelijk.
Een recente evolutie hierop zijn de digitale deelcirkels (elektronische aflezing van de positie van de kijker, zonder motorsturing) en natuurlijk de computergestuurde gemotoriseerde kijkers. Beide laatste zijn zelfs mogelijk bij eenvoudige dobsonkijkers. Met behulp van optische encoders wordt de kijkrichting van de telescoop (zeg maar « hoogte » en « azimut ») continu uitgelezen en doorgegeven aan een console of een computer.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Deze geeft dan op zijn beurt aan hoever de telescoop nog verwijderd staat van het gezochte object. Dit systeem is vooralsnog veel goedkoper dan een volledig computergestuurde kijker, maar maakt ook reeds de zoeker (maar ook de hemelkennis) overbodig om objecten in beeld te plaatsen.
- De klassieke zoeker is natuurlijk een optische zoeker: een klein telescoopje, liefst met een zo laag mogelijke vergroting (en dus een groot beeldveld). De kleinste versies, die men vaak vindt op beginnerstelescoopjes, zijn ronduit te verwerpen. Met een diameter van 21 of 24 mm en slechte lenskwaliteit tonen ze
|
|
|
|
|
|